Zeef de bloem boven een kom.

Voeg 100 g koude roomboter toe aan de bloem en snijd dit kruislings met twee messen in kleine blokjes.

Voeg een mespunt zout, 75 g suiker en 2-3 eetlepels ijskoud water toe.

Kneed het geheel snel met koele handen tot een stevig deeg.

Verpak de deegbal in plasticfolie en laat deze 1 uur rusten in de koelkast.

Schil de appels, snijd ze in kwarten en verwijder de klokhuizen.

Vet een taartvorm dik in met de rest van de boter en strooi de overgebleven suiker eroverheen.

Leg de appels met de bolle kant tegen elkaar aan in de taartvorm.

Zet de vorm 15 minuten op laag vuur (op een vlamverdeler), totdat de suiker is gesmolten en lichtbruin kleurt.

Haal de vorm van het vuur.

Bestuif ondertussen het werkvlak en de deegroller met bloem en rol de deegbal uit tot een lap die iets groter is dan de taartvorm.

Voeg indien nodig extra bloem toe als het deeg te plakkerig is.

Leg de deeglap op de appels en vouw het aan de zijkant rond de appels.

Druk de bovenkant lichtjes aan zodat de appels weer goed op de bolle kant liggen.

Maak een gaatje in het deeg zodat stoom kan ontsnappen tijdens het bakken.

Bak de taart in het midden van de voorverwarmde oven op 200 °C gedurende ongeveer 20 minuten, tot het deeg goudbruin en gaar is.

Haal de vorm uit de oven en laat de taart 5 minuten afkoelen.

Plaats een grote schaal op de vorm, draai beide om en laat de taart voorzichtig uit de vorm glijden.