Zeef de bloem met het bakpoeder in een kom.
Voeg boter, basterdsuiker, eierdooier, geraspte citroenschil en zout toe en kneed hiervan een deeg.
Beboter een bakplaat.
Bestuif het aanrecht en de deegrol met bloem en rol het deeg uit tot een lap van ongeveer 1/3 cm dikte.
Steek hieruit rondjes met een uitsteekvormpje of met een glas van 6 cm middellijn en leg deze op de bakplaat.
Steek met een appelboor kleine rondjes uit het midden van ieder koekje.
Kneed de deegrestjes nog even door elkaar en vorm er op dezelfde manier koekjes van.
Klop met een vork het eiwit in een kopje los.
Bestrijk de kransjes gelijkmatig met een kwastje met eiwit en bestrooi ze vervolgens met greinsuiker en geschaarde amandelen.
Schuif de bakplaat in het midden van de voorverwarmde oven (150 tot 175 graden of gasovenstand 2 à 3) en bak de kransjes in 15 tot 20 minuten.
Neem de bakplaat uit de oven, neem de koekjes er na een paar minuten af en leg ze vervolgens op een taartrooster om verder af te koelen.